Minicursus Esperanto - les 5


VIJFKVIN


5. DE NAAMVALLEN IN ESPERANTO

In Esperanto bestaan slechts twee naamvallen, nl.:

- de nominatief (nominativo)
- de accusatief (akuzativo)

 

5.1. De nominatief

De nominatief is de onverbogen vorm, hierin staan:

  • het naamwoordelijk deel van het gezegde
    vb.:
    Hij wordt dokter.
    Li fariĝas doktoro.

     

  • het onderwerp
    vb.:
    De jongen slaat de hond.
    La knabo batas la hundon.

     

  • alle bepalingen met 'n voorzetsel dat geen richting aangeeft
    vb.:
    Vader zit in de zetel.
    La patro sidas en la fotelo.

     

  • de bepalingen van richting waarin het voorzetsel zelf mogelijke vergissingen uitsluit
    nl.: preter (voorbij), al (naar), ĝis (tot aan), el (uit), de (van)
    vb.:
    Wij gaan naar school.
    Ni iras al lernejo.

     

  • de bijstellingen waarvoor we in gedachten het woord 'genaamd' kunnen plaatsen
    vb.:
    Wij leren de internationale taal Esperanto.
    Ni lernas la internacian lingvon Esperanto.

     

  • de bepalingen van gesteldheid
    De bepaling van gesteldheid is een bepaling die de gesteldheid (eigenschap, toestand) uitdrukt van het onderwerp of van de bepaling zonder voorzetsel.
    Deze regel is géén uitzondering. In feite is de bepaling van gesteldheid slechts het naamwoordelijk deel van een gezegde waarvan het koppelwerkwoord verzwegen is.
    vb.:
    Hij werd blind (zijnde) geboren.
    Li naskiĝis blinda.
    Eet de soep warm (zijnde).
    Manĝu la supon varma.

     

5.2. De accusatief

Wegens de grote vrijheid van woordorde is het nodig om de betrekkingen tussen bepaalde zinsdelen duidelijk te maken door middel van verbuiging.
De accusatief wordt gevormd door de letter 'n' toe te voegen aan voornaamwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden en in de richtingsbepalingen ook aan de bijwoorden van plaats.

Volgende bepalingen staan in de accusatief:

  • het lijdend voorwerp
    Het lijdend voorwerp in een zin vindt men door de vraag 'wie' of 'wat' achter de kern
    (onderwerp + gezegde) te plaatsen.

    vb.:

    Ik verkoop mijn jonge honden.
    Mi vendas miajn junajn hundojn.

     

  • de bepaling van tijd
    vb.:
    Ik werk drie dagen.
    Mi laboras tri tagojn.

     

  • de bepaling van datum
    vb.:
    Diepenbeek, la 19-an de aŭgusto 2011.

     

  • de bepaling van maat
    vb.
    De berg is duizend meter hoog.
    La monto estas alta mil metrojn.

     

  • de bepaling van prijs
    vb.:
    Dat huis kost driehonderdduizend euro.
    Tiu domo kostas tricent mil eŭrojn.

     

  • de bepaling van gewicht
    vb.:
    Een liter water weegt een kilogram.
    Unu litro da akvo pezas unu kilogramon.

     

  • de bepaling van richting
    vb.:
    Ik ga het huis in (binnen).
    Mi iras en la domon.

     

Opmerkingen

  • Let op voor de richtingen die niet zo duidelijk herkenbaar zijn.
    vb.:
    De leraar schrijft op het bord.
    La instruisto skribas sur la tabulon.

     

    Zonder de richtings -n zou er geen beweging zijn naar het bord toe en zou dat dus betekenen dat de leraar op een bord zit (of staat) terwijl hij schrijft.

    Men klopt op het venster.
    Oni frapas sur la fenestron.

     

    Er is een beweging (van de hand) naar het venster toe!

  • de bijstellingen die bij een van bovenstaande bepalingen staan, behalve wanneer men er 'genaamd' voor kan plaatsen.
    vb.:
    • Ik leer Esperanto, de internationale taal.
    • Mi lernas Esperanton, la internacian lingvon.
    • Mi lernas la internacian lingvon, (genaamd) Esperanto.

Het instuderen van bovenstaande theorieën kan men zeer sterk vereenvoudigen door het praktische regeltje:

BEPALING ZONDER VOORZETSEL
--------   ALTIJD -N!!
BEPALING MET VOORZETSEL
--------   -N BIJ RICHTING!!

 

Denk hierbij echter wel aan de bepaling van gesteldheid en de voorzetsels:

preter, al, ĝis, el, de.

Nota

Indien in één zin een lijdend voorwerp én een of meerdere bepalingen zonder voorzetsel voorkomen, dan worden deze bepalingen aangevuld met een passend voorzetsel.

vb.:

Ik schrijf hem.
Mi skribas lin.
Ik schrijf 'n brief.
Mi skribas leteron
Ik schrijf hem 'n brief.
Mi skribas al li leteron.

 


VOORVOEGSELS (deel 2)

Zoals reeds meerdere malen aangehaald, zijn de voor- en achtervoegsels in het Esperanto zeer belangrijk bij de woordvorming.

Er zijn een tiental voorvoegsels en een dertigtal achtervoegsels voorzien. Ieder voor- of achtervoegsel heeft zijn eigen vaste betekenis en maakt van ieder stamwoord, waar het aan toegevoegd wordt, een nieuw begrip.
In principe kan, door de vaste betekenis, ieder voorvoegsel of achtervoegsel als een eigen woordstam gebruikt en eventueel vervoegd of verbogen worden.

Door toepassing van dit systeem is het mogelijk om met een basiskennis van ongeveer 800 stamwoorden en de kennis van de afleidingsregels een woordenschat te vormen van ongeveer 8000 woorden.

Hier komen er nog enkele:

pra-

  • vormt met het stamwoord de volgende, opgaande of dalende, verwantschap
    vb.:
    grootvader avo praavo overgrootvader
    kleinzoon nepo pranepo achterkleinzoon
  • duidt op de oertijd, grote primitiviteit
    vb.:
    vader patro prapatroj voorvaders
    tijd tempo pratempo oertijd
    bos arbaro praarbaro oerwoud

     

eks-

heeft dezelfde betekenis als het Nederlandse ex-

vb.:

echtgenoot edzo eksedzo ex-echtgenoot
minister ministro eksministro ex-minister

 

mis-

duidt op een verkeerde handeling of toestand

vb.:

gebruiken uzi misuzi misbruiken
begrijpen kompreni miskompreni misverstaan

 

LET OP!

In Esperanto worden woorddelen NOOIT aangepast bij samenstellingen.

Klinkers en/of medeklinkers worden NOOIT verdubbeld of aangepast.


ACHTERVOEGSELS (deel 2)

-ar-

duidt op een verzameling van gelijkaardige dingen die één geheel vormen.

vb.:

mens homo la homaro de mensheid
krant gazeto la gazetaro de pers
leider estro la estraro het bestuur
boom arbo la arbaro het bos

 

-ad-

geeft een zekere duur of herhaling aan

vb.:

spreken paroli la parolado de redevoering
zingen kanti la kantado het gezang
borstel broso (brosi = borstelen) la brosado het borstelen
hamer martelo (marteli = hameren) la martelado het hameren

 

-aĵ-

duidt op een concreet levenloos iets dat verband houdt met het stamwoord

(uitspraak: ĵ = (Franse) j van Jean)

vb.:

mooi bela belaĵo iets moois
suiker sukero sukeraĵo suikergoed
varken porko porkaĵo varkensvlees (dood)
drukken presi presaĵo drukwerk

 

-ec-

geeft een eigenschap aan en wordt vooral gebruikt om zelfstandige naamwoorden te vormen van bijvoeglijke naamwoorden

(uitspraak: ec = ets)

vb.:

mooi bela beleco schoonheid
wit blanka blankeco witheid
menselijk homa homeco menselijkheid

 

-em-

geeft een neiging aan tot ... (het stamwoord)

vb.:

werken labori laborema werkzaam
leren lerni lernema leergierig
babbelen babili babilema babbelziek

 


HET VOORZETSEL 'DA'

Het voorzetsel 'DA' wordt gebruikt achter bijwoorden en zelfstandige naamwoorden die een bepaalde hoeveelheid aanduiden van hetgeen volgt.

vb.:

taso da kafo
'n kop koffie
kilogramo da pomoj
'n kilogram appelen
multe da viando
veel vlees
kiom da mono
hoeveel geld

 


OEFENINGEN

Traduku:

Mia familio

Jen mia familio: mia edzino, mia filino kaj mia filo.

Ni havas du infanojn. La knabo aĝas dek kvar jarojn kaj la knabino aĝas dek kvin jarojn.
Ili estas gefratoj. Mi ankaŭ havas aliajn parencojn.

Mi havas ankoraŭ kvar fratojn. Bedaŭrinde mi ne havas fratinojn. La edzinoj de miaj fratoj estas miaj bofratinoj. Miaj fratoj estas la onkloj de niaj infanoj. Miaj fratinoj estus la onklinoj de niaj infanoj. Niaj gefiloj estas la nevo kaj nevino de miaj fratoj. La filo de mia frato estas la kuzo de miaj filo kaj filino. Miaj patro kaj patrino estas la geavoj de niaj infanoj. Niaj gefiloj estas la nepo kaj nepino de miaj gepatroj. La praavoj ne plu vivas.

(Let op de meervoudsvormen: "Miaj filo kaj filino".)

      mia filo
      mia        filino
    ------------------
        2    1       1

En la urbo

En la urbo estas multe da vendejoj. En butikoj oni vendas podetale. Grandaj magazenoj troviĝas precipe ekster la centro de la urbo.

Mia fratino iras en vestobutikon. La vendistino salutas ŝin kaj demandas: "Ĉu mi povas helpi vin?". Maria, mia fratino, petas jupon kaj bluzon.

En vestobutikoj oni povas ankaŭ aĉeti: ĉemizojn, kravatojn, kostumojn, pantalonojn, jakojn, ŝtrumpojn, puloverojn, t-ĉemizojn, robojn k.t.p. (kaj tiel plu).

Ŝuojn ŝi aĉetas nur en butiko kie la butikisto ankaŭ estas ŝuisto.

Ŝuisto povas ripari ŝuojn. En ŝubutikoj oni povas ankaŭ aĉeti: pantoflojn, led- kaj gumbotojn, tolŝuojn kaj sandalojn.

Mi iras al la bakisto. La bakisto vendas ne nur panon sed ankaŭ: kukojn, tortojn, sandviĉojn kaj bulkojn.

Opgave:

Stel een vijftiental vragen en probeer ze te beantwoorden.

vb.:
Kion vi aĉetis en la vestobutiko?
Mi aĉetis novan pantalonon.
Ĉu vi ŝatas t-ĉemizojn?
Ne, mi ne ŝatas t-ĉemizojn.

WOORDENSCHAT

Esperanto Nederlands
aĉeti kopen
aĝo leeftijd
alia ander
ankoraŭ nog
avo grootvader
baki bakken
bedaŭrinde betreurenswaardig
bluzo bloes
boto laars
bulko broodje
butiko detailhandel
centro centrum
ĉemizo hemd
demandi vragen
detalo detail
edzo echtgenoot
ekster buiten
familio familie
filo zoon
gumo gummi
havi hebben
helpi helpen
infano kind
jako  jas
jen ziehier, ziedaar
jupo rok
kostumo kostuum
kravato (strop)das
kuko koek
kuzo kozijn, zoon/dochter van oom/tante
ledo leder
magazeno magazijn
nepo kleinzoon
nevo neef, zoon/dochter van broer/zus
nur slechts
onklo onkel, oom
pano brood
pantalono broek
pantoflo pantoffel
parenco verwant
peti om iets vragen
plu meer, verder, langer
podetale in detail
povi kunnen
precipe vooral
pulovero pullover
ripari repareren
robo kleed
saluti groeten
sandalo sandaal
sandviĉo sandwich
ŝati graag hebben
ŝtrumpo kous
ŝuo schoen
t-ĉemizo T-shirt
tolo weefsel (linnen, katoen, jute)
torto taart
trovi vinden
troviĝi zich bevinden
vendi verkopen
vesto kleding
vivi leven


volgende

terug naar begin vorige volgende

 

Bijgewerkt op 02-04-2024