Minicursus Esperanto - les 2


TWEEDU


Vanaf nu wordt het interessanter. Je zult na deze les reeds ALLE werkwoorden in de enkelvoudige tijden kunnen plaatsen (want er zijn geen sterke of zwakke werkwoorden in Esperanto).

2. WOORDSOORTEN

Uit het Nederlands kennen we: werkwoorden, bijwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden enz.

De ervaring heeft ons geleerd dat het niet steeds gemakkelijk is om deze woorden te herkennen in een zin, aangezien we soms gelijke vormen voor verschillende woordsoorten gebruiken.

vb.:

  1. Die rozen zijn mooi
  2. Die bariton zingt mooi

In zin a) is
     'mooi' een bijvoeglijk naamwoord (want het zegt ons hoe de rozen zijn);

in zin b) is
     'mooi' een bijwoord (want het zegt ons hoe, op welke manier, iets gebeurt).

Nochtans is er geen verschil in de schrijfwijze.

In Esperanto tracht men, door bepaalde kenmerken aan te brengen, duidelijk te maken welke functie een woord vervult in een zin. De woorden worden gevormd door aan de stammen een specifieke uitgang toe te voegen naargelang de soort.

2.1. De werkwoorden

Een werkwoord is een woord dat een handeling of een toestand uitdrukt.
In het Nederlands eindigen de meeste werkwoorden, in de infinitief of noemvorm, op -en,

vb.:
lezen, schrijven, slapen, liggen.

 

Er zijn echter veel uitzonderingen,

vb.:
zijn, staan, gaan, zien.

 

In Esperanto worden alle werkwoorden in de infinitief gevormd door: stam+i,

nl.:
legi, skribi, dormi, kuŝi, esti, stari, iri, vidi.

 

Om werkwoorden te vervoegen hoeft men alleen maar de uitgang aan te passen aan de gewenste tijd:

Infinitief 
Onbepaalde wijs     
stam + i esti (zijn) lerni (leren)
O.T.T.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
stam + as estas  lernas
O.V.T. 
Onvoltooid verleden tijd
stam + is estis lernis
O.Toek.T.
Onvoltooid toekomende tijd
stam + os estos lernos
O.V.Toek.T.
Onvoltooid verleden toekomende tijd
Voorwaardelijke wijs
stam + us estus lernus
Imperatief
Gebiedende wijs
stam + u estu lernu

Een ezelsbruggetje om dit te onthouden:

tegenwoordig as met de 'a' van 'vandaag'
verleden is met de 'i' van 'gisteren'
toekomst os met de 'o' van 'morgen'
voorwaarde us met de 'u' van 'zou'

 Er wordt NIET vervoegd naar personen (zie: 2.6.1. Persoonlijke voornaamwoorden).

2.2. De zelfstandige naamwoorden

Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een naam geven aan een zelfstandig iets, zowel concreet als abstract.

vb.:
stoel, tafel, venster, droom, idee.

 

Hier valt geen enkele regelmaat te bekennen, noch in het enkelvoud, noch in het meervoud. Denken we bijvoorbeeld aan:

Enkelvoud Meervoud
een kat twee katten
een vat twee vaten
een kind twee kinderen
een hond twee honden
een laken twee lakens
een huis twee huizen

In Esperanto wordt een zelfstandig naamwoord gevormd door -O aan de stam toe te voegen.
Het meervoud verkrijgt men door een -J toe te voegen aan het zelfstandig naamwoord.

vb.:

stam + o stam + o + j
een kat unu kato du katoj twee katten
een vat unu barelo du bareloj twee vaten
een kind unu infano du infanoj twee kinderen
een hond unu hundo du hundoj twee honden
een laken unu littuko du littukoj twee lakens
een huis unu domo du domoj twee huizen

Het grammaticaal geslacht is eenvoudig te vinden:

  • levenloze dingen hebben geen geslacht en zijn dus onzijdig
  • mannelijke levende wezens zijn mannelijk
  • vrouwelijke levende wezens zijn vrouwelijk
LET WEL!
  • Namen van dieren die het geslacht niet benadrukken, zijn dus ook onzijdig.
    vb.:
    • hond, hoen(der) of kip, rund, paard, leeuw, kat.
    • hundo, koko, bovo, ĉevalo, leono, kato.
  • Alle woordstammen met betrekking tot mensen zijn per definitie mannelijk.
  • Alle andere woordstammen zijn per definitie onzijdig.

Om een vrouwelijk wezen (mens of dier) aan te duiden, gebruikt men het achtervoegsel -in-.

vb.:

stam + o stam + in + o
patro = vader patrino = moeder
frato = broer  fratino = zus
filo = zoon filino = dochter
tigro = tijger tigrino = tijgerin

Om eventuele vergissingen te vermijden, kan men, bij gebruik van diernamen, benadrukken dat het om een mannelijk dier gaat door het stamwoord "vir" = man te gebruiken.

vb.:

stam + o vir + stam + o stam + in + o
hundo = hond virhundo = reu hundino = teef
koko = hoen (kip) virkoko = haan kokino = hen
leono = leeuw virleono = leeuw (man) leonino = leeuwin

 

2.3. Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die ons zeggen welke kenmerken iets bezit. (Hoe "is" het? Groot, mooi, lang, dik, dun, rood, braaf, gezond ...)

Zij bepalen dus steeds een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord.

vb.:

De mooie bloem.
De bloem 'is' mooi.
Het witte bord.
Het bord 'is' wit.
De vlijtige student.
De student 'is' vlijtig.

 

In Esperanto vormt men een bijvoeglijk naamwoord door aan de stam een -A toe te voegen.

LET WEL!

Ook een bijvoeglijk naamwoord kan een meervoudsvorm krijgen.

vb.:

stam + a stam + a + j
Unu bela floro (een mooie bloem) Du belaj floroj
Unu blanka tabulo (een wit bord) Du blankaj tabuloj
Unu diligenta studento (een vlijtige student) Du diligentaj studentoj

Even tussendoor:

unu = een, du = twee, tri = drie, kvar = vier, kvin = vijf,
ses = zes, sep = zeven, ok = acht, naŭ = negen, dek = tien

AANDACHT!

In het Nederlands zegt men:

  • "Dat is 'n rood en ('n) blauw potlood."
    Vertaald wordt dit:
    • indien men twee potloden heeft, 'n rood en 'n blauw:
      • Tio estas ruĝa kaj blua krajonoj;
        (twee potloden = meervoud, een rood = enkelvoud, een blauw = enkelvoud)
    • indien men slechts één potlood heeft, een einde is rood en het andere blauw:
      • Tio estas ruĝa kaj blua krajono.
        (één potlood = enkelvoud, een kant rood = enkelvoud, een kant blauw = enkelvoud.)
  • "De tafel en het bord zijn wit."
    Vertaald wordt dit:
    La tablo kaj la tabulo estas blankaj.
    (één tafel = enk., één bord = enk., er zijn twee witte voorwerpen = meerv.)

Zoals reeds meerdere malen aangehaald is, is Esperanto zeer logisch. Men moet dus goed opletten en logisch redeneren. Alles wat meer dan één keer voorkomt is meervoud, de rest is enkelvoud.

 

2.4. Bijwoorden

Bijwoorden zijn woorden die een bepaling geven aan:

  • een werkwoord
  • een ander bijwoord
  • een bijvoeglijk naamwoord
  • een telwoord
  • een loos onderwerp (in Esperanto!)

Bijwoorden hebben GEEN meervoud!

In Esperanto bestaan twee soorten bijwoorden: de originele en de afgeleide.

We komen hier later op terug.

Onthoud nu reeds:

Men kan steeds bijwoorden afleiden door de stam van een woord aan te vullen met een -E.

vb.:

stam + i stam + e
skribi = schrijven skribe = schriftelijk
silenti = zwijgen silente = stil, zwijgend

 

stam + o stam + e
kuraĝo = moed kuraĝe = moedig
utilo = nut utile = nuttig

 

stam + a stam + e
bela = mooi (is mooi) bele = mooi (zingt, danst, tekent ... mooi)

 

2.5. Het lidwoord

Esperanto kent slechts één lidwoord, zowel voor enkelvoud als voor meervoud,
nl.:

Het bepaald lidwoord: LA.

Het onbepaald lidwoord ('n, een) bestaat niet. Men gaat ervan uit dat iets wat niet specifiek bepaald is, automatisch onbepaald is.

vb.:
Unu libro = één boek (geen twee)
Libro = 'n boek ('n willekeurig boek, een of ander boek)

 

LA wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord om aan te tonen dat de betreffende persoon of zaak reeds gekend is door de aangesprokene, of dat men spreekt over de hele soort.

vb.:
Vader leest en moeder breit.
La patro legas kaj la patrino trikas.

(Zouden we hier geen 'la' gebruiken, dan is 'patro' en 'patrino' onbepaald
    en zouden we dus moeten lezen: ''n Vader leest en 'n moeder breit.'
    In het Nederlands moeten we 'aanvoelen' dat 'vader' en 'moeder'
    welbepaalde personen zijn, in Esperanto moeten we dit 'aanduiden' zodat
    anderstaligen dit ook kunnen begrijpen.)

De hond is 'n huisdier. (Men bedoelt: 'Iedere hond is 'n huisdier.')
bepaald!    onbepaald!

La hundo estas dombesto.

LA vervangt ook het bezittelijk voornaamwoord indien men spreekt over eigen kleding of lichaamsdelen.

vb.:
Ik zet mijn (m'n eigen) hoed op.  : Mi surmetas la ĉapelon.
Ik hef mijn (m'n eigen) voet op.  : Mi levas la piedon.

Ook hier gaat men ervan uit dat de aangesprokene weet welke hoed of voet
bedoeld wordt. Indien echter twijfel mogelijk is, gebruikt men het bezittelijk
voornaamwoord. (wordt later besproken)

2.6. Voornaamwoorden

Voornaamwoorden zijn woorden die we in de plaats kunnen zetten van
zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden.
In deze les beperken we ons tot de persoonlijke, bezittelijke en vragende
voornaamwoorden.

2.6.1. Persoonlijke voornaamwoorden

  enkelvoud meervoud
1e persoon   mi = ik ni = wij
2e persoon  vi = jij, u vi = u, jullie
3e persoon mannelijk li = hij ili = zij
vrouwelijk ŝi  = zij ili = zij
onzijdig ĝi  = het ili = zij
wederkerig si  = zich si  = zich
onbepaald oni = men oni = men

Opmerking:

Werkwoorden veranderen nooit naar de persoon, alléén naar de tijd.

esti = zijn
O.T.T. mi estas vi estas li estas ŝi estas ni estas ili estas
O.V.T. mi estis vi estis li estis ŝi estis ni estis ili estis
O.Toek.T. mi estos vi estos li estos ŝi estos ni estos ili estos
Voorw.wijs mi estus vi estus li estus ŝi estus ni estus ili estus

 

2.6.2. Bezittelijke voornaamwoorden

Bezittelijke voornaamwoorden noemen, evenals de bijvoeglijke naamwoorden, een
kenmerk van een zelfstandigheid. De afleiding gebeurt dan ook zoals bij de
bijvoeglijke naamwoorden, nl. door een -a toe te voegen aan de persoonlijke
voornaamwoorden.

  enkelvoud meervoud
1e persoon   mia = mijn nia = onze
2e persoon   via = jouw, uw via = jullie, uw
3e persoon mannelijk lia = zijn ilia = hun
vrouwelijk ŝia = haar ilia = hun
onzijdig ĝia = zijn ilia = hun
wederkerig sia = zijn/haar eigen sia = hun eigen
onbepaald onia = van men onia = van men

 

2.6.3. Vragende voornaamwoorden

Deze woordjes vragen naar de naam of kenmerk van een persoon, dier of zaak.
De vragende voornaamwoorden beginnen altijd met een K.

  • Kio  = wat
  • Kia  = hoe (is het)
  • Kiu  = wie, welk(e)
  • Kies = wiens (van wie)

In de les van de correlatieven komen we uitvoerig terug op het gebruik van deze woordjes.

Enkele voorbeeldzinnen

Let vooral op de meervouden en het gebruik van het lidwoord.
Het zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord dat echt meervoud is krijgt een j.
Als we in 't Nederlands 'een' schrijven en ' 'n' (een of ander, geen hoeveelheid)
bedoelen, dan wordt dat in Esperanto overbodig geacht en dus niet vertaald.

Op de zinsbouw zelf gaan we volgende les dieper in.

Esperanto Nederlands
Kio estas tio? Wat is dat?
Tio estas la pordo. Dat is de deur.
Kio estas kato? Wat is 'n kat?
Kato estas besto. Een kat is 'n dier.
Kio estas tablo? Wat is 'n tafel?
Tablo estas meblo. Een tafel is 'n meubel.
Kio estas pomo? Wat is 'n appel?
Pomo estas frukto. Een appel is 'n vrucht.
Kio estas rozo? Wat is 'n roos?
Rozo estas floro. Een roos is 'n bloem.
Plena glaso. 'n Vol glas.
La plena glaso. Het volle glas.
La glaso estas plena. Het glas is vol.
Granda klaso. 'n Grote klas.
La granda klaso. De grote klas.
La klaso estas granda. De klas is groot.
Alta tablo. 'n Hoge tafel.
La alta tablo. De hoge tafel.
La tablo estas alta. De tafel is hoog.
Bela floro. 'n Mooie bloem.
La bela floro. De mooie bloem.
La floro estas bela. De bloem is mooi.
Bona teo. Goede thee.
La bona teo. De goede thee.
La teo estas bona. De thee is goed.
Dika muro. 'n Dikke muur.
La dika muro. De dikke muur.
La muro estas dika. De muur is dik.
La kafo estas forta. De koffie is sterk.
La bildo estas granda. Het beeld is groot.
La patro estas kara. Vader is lief.
La tago estas longa. De dag is lang.
La lito estas mola. Het bed is zacht.
La loko estas pura. De plaats is zuiver.
La homo estas sana. De mens is gezond.
Tio estas objekto. Dat is 'n voorwerp.
La objekto estas krajono. Het voorwerp is 'n potlood.
Kio estas la domo? Wat is het huis?
La domo estas lernejo. Het huis is 'n school.
Kia estas la benko? Hoe is de zitbank ?
La benko estas longa. De zitbank is lang.
Kia estas la pordo? Hoe is de deur ?
La pordo estas nova. De deur is nieuw.
Mola pano. Een zacht brood.
La plafono estas malalta. Het plafond is laag.
La viro estas malbela. De man is lelijk.
La frato estas malsana. De broer is ziek.
La kato estas malkontenta. De kat is ontevreden.
La objekto estas malpura. Het voorwerp is vuil.
La tabloj estas altaj. De tafels zijn hoog.
La tasko estas simpla. De taak is eenvoudig.
La taskoj estas simplaj. De taken zijn eenvoudig.
La forkoj estas akraj. De vorken zijn scherp.
La plankoj estas lignaj. De vloeren zijn van hout.
La benkoj estas malmolaj. De zitbanken zijn hard.
La nomo de la viro estas Ernest. De naam van de man is Ernest.
La floro estas en la vazo. De bloem is in de vaas.
La teo estas en la taso. De thee is in de kop.
La libroj estas sur la breto. De boeken zijn op het rek.
La kreto estas en la skatolo. Het krijt is in de doos.
La fiŝoj estas freŝaj. De vissen zijn vers.


volgende

terug naar begin vorige volgende

 

Bijgewerkt op 02-04-2024