In Esperanto bestaan slechts twee naamvallen, nl.:
- de nominatief (nominativo)
- de accusatief (akuzativo)
De nominatief is de onverbogen vorm, hierin staan:
Wegens de grote vrijheid van woordorde is het nodig om de betrekkingen tussen bepaalde zinsdelen duidelijk te maken door middel van verbuiging.
De accusatief wordt gevormd door de letter 'n' toe te voegen aan voornaamwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden en in de richtingsbepalingen ook aan de bijwoorden van plaats.
Volgende bepalingen staan in de accusatief:
vb.:
Zonder de richtings -n zou er geen beweging zijn naar het bord toe en zou dat dus betekenen dat de leraar op een bord zit (of staat) terwijl hij schrijft.
Er is een beweging (van de hand) naar het venster toe!
Het instuderen van bovenstaande theorieën kan men zeer sterk vereenvoudigen door het praktische regeltje:
Denk hierbij echter wel aan de bepaling van gesteldheid en de voorzetsels:
preter, al, ĝis, el, de.
Indien in één zin een lijdend voorwerp én een of meerdere bepalingen zonder voorzetsel voorkomen, dan worden deze bepalingen aangevuld met een passend voorzetsel.
vb.:
Zoals reeds meerdere malen aangehaald, zijn de voor- en achtervoegsels in het Esperanto zeer belangrijk bij de woordvorming.
Er zijn een tiental voorvoegsels en een dertigtal achtervoegsels voorzien. Ieder voor- of achtervoegsel heeft zijn eigen vaste betekenis en maakt van ieder stamwoord, waar het aan toegevoegd wordt, een nieuw begrip.
In principe kan, door de vaste betekenis, ieder voorvoegsel of achtervoegsel als een eigen woordstam gebruikt en eventueel vervoegd of verbogen worden.
Door toepassing van dit systeem is het mogelijk om met een basiskennis van ongeveer 800 stamwoorden en de kennis van de afleidingsregels een woordenschat te vormen van ongeveer 8000 woorden.
Hier komen er nog enkele:
grootvader | avo | praavo | overgrootvader |
kleinzoon | nepo | pranepo | achterkleinzoon |
vader | patro | prapatroj | voorvaders |
tijd | tempo | pratempo | oertijd |
bos | arbaro | praarbaro | oerwoud |
heeft dezelfde betekenis als het Nederlandse ex-
vb.:
echtgenoot | edzo | eksedzo | ex-echtgenoot |
minister | ministro | eksministro | ex-minister |
duidt op een verkeerde handeling of toestand
vb.:
gebruiken | uzi | misuzi | misbruiken |
begrijpen | kompreni | miskompreni | misverstaan |
In Esperanto worden woorddelen NOOIT aangepast bij samenstellingen.
Klinkers en/of medeklinkers worden NOOIT verdubbeld of aangepast.
duidt op een verzameling van gelijkaardige dingen die één geheel vormen.
vb.:
mens | homo | la homaro | de mensheid |
krant | gazeto | la gazetaro | de pers |
leider | estro | la estraro | het bestuur |
boom | arbo | la arbaro | het bos |
geeft een zekere duur of herhaling aan
vb.:
spreken | paroli | la parolado | de redevoering |
zingen | kanti | la kantado | het gezang |
borstel | broso (brosi = borstelen) | la brosado | het borstelen |
hamer | martelo (marteli = hameren) | la martelado | het hameren |
duidt op een concreet levenloos iets dat verband houdt met het stamwoord
(uitspraak: ĵ = (Franse) j van Jean)
vb.:
mooi | bela | belaĵo | iets moois |
suiker | sukero | sukeraĵo | suikergoed |
varken | porko | porkaĵo | varkensvlees (dood) |
drukken | presi | presaĵo | drukwerk |
geeft een eigenschap aan en wordt vooral gebruikt om zelfstandige naamwoorden te vormen van bijvoeglijke naamwoorden
(uitspraak: ec = ets)
vb.:
mooi | bela | beleco | schoonheid |
wit | blanka | blankeco | witheid |
menselijk | homa | homeco | menselijkheid |
geeft een neiging aan tot ... (het stamwoord)
vb.:
werken | labori | laborema | werkzaam |
leren | lerni | lernema | leergierig |
babbelen | babili | babilema | babbelziek |
Het voorzetsel 'DA' wordt gebruikt achter bijwoorden en zelfstandige naamwoorden die een bepaalde hoeveelheid aanduiden van hetgeen volgt.
vb.:
Jen mia familio: mia edzino, mia filino kaj mia filo.
Ni havas du infanojn. La knabo aĝas dek kvar jarojn kaj la knabino aĝas dek kvin jarojn.
Ili estas gefratoj. Mi ankaŭ havas aliajn parencojn.
Mi havas ankoraŭ kvar fratojn. Bedaŭrinde mi ne havas fratinojn. La edzinoj de miaj fratoj estas miaj bofratinoj. Miaj fratoj estas la onkloj de niaj infanoj. Miaj fratinoj estus la onklinoj de niaj infanoj. Niaj gefiloj estas la nevo kaj nevino de miaj fratoj. La filo de mia frato estas la kuzo de miaj filo kaj filino. Miaj patro kaj patrino estas la geavoj de niaj infanoj. Niaj gefiloj estas la nepo kaj nepino de miaj gepatroj. La praavoj ne plu vivas.
(Let op de meervoudsvormen: "Miaj filo kaj filino".)
mia filo
mia filino
------------------
2 1 1
En la urbo estas multe da vendejoj. En butikoj oni vendas podetale. Grandaj magazenoj troviĝas precipe ekster la centro de la urbo.
Mia fratino iras en vestobutikon. La vendistino salutas ŝin kaj demandas: "Ĉu mi povas helpi vin?". Maria, mia fratino, petas jupon kaj bluzon.
En vestobutikoj oni povas ankaŭ aĉeti: ĉemizojn, kravatojn, kostumojn, pantalonojn, jakojn, ŝtrumpojn, puloverojn, t-ĉemizojn, robojn k.t.p. (kaj tiel plu).
Ŝuojn ŝi aĉetas nur en butiko kie la butikisto ankaŭ estas ŝuisto.
Ŝuisto povas ripari ŝuojn. En ŝubutikoj oni povas ankaŭ aĉeti: pantoflojn, led- kaj gumbotojn, tolŝuojn kaj sandalojn.
Mi iras al la bakisto. La bakisto vendas ne nur panon sed ankaŭ: kukojn, tortojn, sandviĉojn kaj bulkojn.
Stel een vijftiental vragen en probeer ze te beantwoorden.
Esperanto | Nederlands |
aĉeti | kopen |
aĝo | leeftijd |
alia | ander |
ankoraŭ | nog |
avo | grootvader |
baki | bakken |
bedaŭrinde | betreurenswaardig |
bluzo | bloes |
boto | laars |
bulko | broodje |
butiko | detailhandel |
centro | centrum |
ĉemizo | hemd |
demandi | vragen |
detalo | detail |
edzo | echtgenoot |
ekster | buiten |
familio | familie |
filo | zoon |
gumo | gummi |
havi | hebben |
helpi | helpen |
infano | kind |
jako | jas |
jen | ziehier, ziedaar |
jupo | rok |
kostumo | kostuum |
kravato | (strop)das |
kuko | koek |
kuzo | kozijn, zoon/dochter van oom/tante |
ledo | leder |
magazeno | magazijn |
nepo | kleinzoon |
nevo | neef, zoon/dochter van broer/zus |
nur | slechts |
onklo | onkel, oom |
pano | brood |
pantalono | broek |
pantoflo | pantoffel |
parenco | verwant |
peti | om iets vragen |
plu | meer, verder, langer |
podetale | in detail |
povi | kunnen |
precipe | vooral |
pulovero | pullover |
ripari | repareren |
robo | kleed |
saluti | groeten |
sandalo | sandaal |
sandviĉo | sandwich |
ŝati | graag hebben |
ŝtrumpo | kous |
ŝuo | schoen |
t-ĉemizo | T-shirt |
tolo | weefsel (linnen, katoen, jute) |
torto | taart |
trovi | vinden |
troviĝi | zich bevinden |
vendi | verkopen |
vesto | kleding |
vivi | leven |