De voorwaardelijke wijs wordt gevormd door de uitgang -us toe te voegen aan de stam van het werkwoord.
Deze vorm wordt gebruikt in volgende gevallen:
Om een gebod, een wil of wens uit te drukken, gebruiken we de 'volitivo'.
In het Nederlands is deze bijna te vergelijken met de 'gebiedende wijs' en de 'conjunctief' (= aanvoegende wijs) samen.
In het Esperanto wordt deze vorm niet alleen gebruikt om 'te gebieden', vandaar de naam 'volitivo' (willen = voli), die meer slaat op alles wat met willen te maken heeft.
Verzoeken, aanzetten tot, toelating vragen, een plicht of een noodzaak, vallen allemaal onder deze vorm.
De Hongaar Kalocsay schreef volgend versje met betrekking tot het gebruik van de 'konjunktiva formo' of 'volitivo'.
Post la volo kaj deziro,
peto kaj ordona diro,
kaj instigo kaj permeso,
kaj devigo kaj neceso,
kaj post verboj samsignifaj
sekvas formoj konjunktivaj.
wil | volo | Mi volas ke li diru la veron! | Ik wil dat hij de waarheid zegt! |
wens | deziro | Mi deziras, ke vi ĉesu kanti | Ik wens dat je ophoudt met zingen! |
verzoek | peto | Mi petas al vi, ke vi tie ĉi ne fumu. | Ik verzoek (vraag) u hier niet te roken. |
bevel | ordono | La kapitano ordonis al ni, ke ni sekvu lin. | De kapitein beval ons dat we hem zouden volgen. |
aansporing | instigo | Ni devas instigi la homojn ke ili lernu Esperanton. | We moeten de mensen aansporen dat ze Esperanto leren. |
toelating | permeso | Permesu al mi ke mi sidiĝu. | Sta mij toe dat ik ga zitten. |
plicht | devo | Estas via devo ke vi helpu tiun viron! | 't Is je plicht dat je die man helpt! |
noodzaak | neceso | Estas necese ke mi aĉetu novan aŭton. | 't Is noodzakelijk dat ik 'n nieuwe auto koop. |
opdat | por ke | Parolu laŭte, por ke li povu aŭdi vin. | Spreek luid, opdat hij u kan horen. |
'por ke' geeft een doel aan dat nog bereikt moet worden.
Men vindt het dan ook steeds samen met de -u vorm.
Aansluitend op voorgaande lessen, volgen hier nog enkele voor- en achtervoegsels.
betekent: uiteen, uit elkaar, verspreid.
vb.:
scheuren | ŝiri | disŝiri | verscheuren |
gaan | iri | disiri | uiteengaan |
geven | doni | disdoni | uitdelen |
vallen | fali | disfali | uiteenvallen |
wikkelen | volvi | disvolvi | ontwikkelen |
ili loĝas dise | zij wonen verspreid | ||
la diseco | de verdeeldheid |
duidt op het begin of de kortstondigheid van een handeling.
vb.:
zijn | esti | ekesti | ontstaan |
zitten | sidi | eksidi | zitten gaan |
staan | stari | ekstari | opstaan |
lachen | ridi | ekridi | in de lach schieten |
zingen | kanti | ekkanti | (een lied) aanheffen |
weten | scii | ekscii | vernemen |
geeft een ongunstige betekenis aan het KARAKTER van het stamwoord.
vb.:
daad | ago | fiago | schanddaad |
ding | aĵo | fiaĵo | 'n gemene streek |
man | viro | fiviro | schurk |
huis | domo | fidomo | 'n slecht (!) huis ;-) |
fi! | foei! |
betekent: opnieuw, her-, terug, weer.
vb.:
lezen | legi | relegi | herlezen |
zien | vidi | revidi | weerzien |
geven | doni | redoni | teruggeven |
betalen | pagi | repagi | terugbetalen, opnieuw betalen |
In geval van twijfel gebruikt men in plaats van re-:
vb.:
geeft een ongunstige betekenis aan het UITERLIJK van het stamwoord.
vb.:
huis | domo | domaĉo | krot |
man | viro | viraĉo | onooglijke, lelijke man |
aĉa | lelijk |
betekent: behorende tot ...
vb.:
stad | urbo | urbano | stedeling |
club | klubo | klubano | clublid |
Christus | Kristo | kristano | christen |
Europa | Eŭropo | eŭropano | europeaan |
samideano | geestverwant, aanhanger v. zelfde idee | ||
ano | lid (van vereniging), volgeling, bewoner |
Woordsamenstellingen kunnen dus ook gemaakt worden door stammen te koppelen:
samideano : (sama = hetzelfde, ideo = idee, ano = aanhanger) geestverwant, aanhanger van dezelfde idee
Merk ook op:
Ook in het Nederlands wordt het achtervoegsel -AAN gebruikt in dezelfde betekenis.
Het woord indiaan betekent dus wel degelijk : inwoner van Indië!
(Foutje van mijnheer Columbus, die dacht Indië ontdekt te hebben.)
betekent: kan worden (gedaan, gemaakt, ...), mogelijk.
-baar, -lijk, te ...
ebla (bijv. naamw.) : mogelijk
eble (bijwoord) : misschien
vb.:
lezen | legi | legebla | leesbaar |
zien | vidi | videbla | zichtbaar |
dragen | porti | portebla | draagbaar |
overwinnen | venki | venkebla | overwinnelijk |
redden | savi | savebla | (mogelijk) te redden |
kopen | aĉeti | aĉetebla | te koop (kan gekocht worden) |
geeft de hoogste graad van vergroting of versterking aan het stamwoord en vormt meestal een nieuw begrip.
vb.:
lachen | ridi | ridegi | schaterlachen |
eten | manĝi | manĝegi | schrokken |
deur | pordo | pordego | poort |
steen | ŝtono | ŝtonego | rots |
goed | bona | bonega | uitmuntend, uitstekend |
warm | varma | varmega | heet |
werken | labori | laboregi | zwoegen |
vragen | peti | petegi | smeken |
stad | urbo | urbego | metropolis (zeer grote stad) |
Staat het achtervoegsel los van het stamwoord, dan verkrijgt men GEEN nieuw begrip!
vb.:
ege rapida : verschrikkelijk snel
ege granda : reusachtig groot
geeft de hoogste graad van verkleining of verzwakking aan het stamwoord en vormt meestal een nieuw begrip.
vb.:
lachen | ridi | rideti | glimlachen |
eten | manĝi | manĝeti | weinig, zonder appetijt eten |
deur | pordo | pordeto | luik(je) |
steen | ŝtono | ŝtoneto | kiezelsteentje, kei |
warm | varma | varmeta | lauw |
stad | urbo | urbeto | zeer kleine stad |
weg | vojo | vojeto | pad |
berg | monto | monteto | heuvel |
dronken | ebria | ebrieta | aangeschoten |
wind | vento | venteto | zuchtje (windje) |
springen | salti | salteti | huppelen |
vliegen | flugi | flugeti | fladderen |
mens, wezen | ulo | etulo | dreumes, dwerg |
Los van het stamwoord verkrijgt men GEEN nieuw begrip.
vb.:
ete pluvas : 't regent fijntjes
eta floro : klein bloempje
betekent: kleinste deel, element van.
Aan de stam gehecht, vormt ook -er- meestal een nieuw begrip.
vb.:
geld | mono | monero | munt |
brood | pano | panero | kruimel |
vuur | fajro | fajrero | vonk |
hout | ligno | lignero | splinter, spaander |
sneeuw | neĝo | neĝero | sneeuwvlok |
stro | pajlo | pajlero | strohalm (ook drinkrietje) |
ketting | ĉeno | ĉenero | schakel |
1. Tage kaj nokte veturas aŭtoj laŭ la stratoj.
2. Dum la nokto, la suno ne estas videbla.
3. Geestimataj, bonvolu skribi al mi ĉu la novaj domoj estos lueblaj aŭ aĉeteblaj.
4. Karaj gesamideanoj, mi invitas vin restadi du semajnojn en nia belega urbo.
5. La knabeto metis la monon en la poŝon.
6. Ne estu tro scivolema, mi ne estas parolema.
7. Unu kilogramo da salo konsistas el grandega nombro da saleroj.
8. Eksidu, mi petas, kaj diru al mi kiel mi povas helpi vin.
9. Mia maljuna avo fariĝas forgesema.
10. La eksprezidanto regule ĉeestas la kunvenojn.
11. Hakado de ligno donas lignerojn.
12. Neĝero estas ofte pli granda ol hajlero.
13. La kuiristo kuiras en la kuirejo.
14. En urbo loĝas urbanoj, en vilaĝo vilaĝanoj.
15. La patrino disdonas trinkaĵojn al la infanoj.
16. La fiviro kaŝas sin en domaĉon.
17. La ŝiparo rebatis la atakon.
1. Hij verscheurde de brief en wierp de snippers door de kamer.
2. De beroemde zanger hief een prachtig lied aan.
3. Geachte dames en heren, ik vraag u plaats te nemen.
4. Mijn ouders zijn arm maar eerlijk.
5. Ik dronk mijn kop koffie leeg.
6. Het bestuur misbruikt zijn macht.
7. In de oertijd leefden er reusachtige dieren.
8. Gelieve mijn boek terug te geven, ik heb het nodig.
9. Straatarme mensen wonen vaak in krotten.
10. In onze tuin hoort men het gezang van de vogels.
11. Lust jij ook graag varkensvlees?
12. De verdeeldheid in de wereld is betreurenswaardig.
1. Dag en nacht rijden auto's langs de straten.
2. Tijdens de nacht is de zon niet zichtbaar.
3. Geachte dames en heren, gelieve mij te schrijven of de nieuwe huizen te huur of te koop zijn.
4. Beste geestverwanten (gelijkgezinden), ik nodig u uit om twee weken in onze prachtige stad te verblijven.
5. Het jongetje stak het geld in zijn zak.
6. Wees niet te nieuwsgierig, ik ben niet spraakzaam.
7. Een kilogram zout bestaat uit 'n enorm aantal zoutkorrels.
8. Neem plaats, a.u.b. (ik bid u), en zeg me hoe ik u kan helpen.
9. Mijn oude grootvader wordt vergeetachtig.
10. De ex-president woont geregeld de vergaderingen bij.
11. Het hakken van hout geeft spaanders.
12. 'n Sneeuwvlok is dikwijls groter dan 'n hagelsteen.
13. De kok kookt in de keuken.
14. In 'n stad wonen stedelingen, in 'n dorp dorpelingen.
15. Moeder (ver)deelt dranken rond/uit aan de kinderen.
16. De schurk verbergt zich in 'n krot.
17. De vloot sloeg de aanval terug.
1. Li disŝiris la leteron kaj disĵetis la pecetojn tra la ĉambro.
2. La fama kantisto ekkantis belegan kanton.
3. Estimataj gesinjoroj (Geestimataj), mi petas vin eksidi.
4. Miaj gepatroj estas malriĉaj sed honestaj.
5. Mi trinkis mian tason da kafo malplena.
'malplena' = bepaling van gesteldheid!
6. La estraro misuzas sian potencon.
7. En la pratempo vivis grandegaj bestoj.
8. Bonvolu redoni mian libron, mi bezonas ĝin.
9. Malriĉegaj homoj ofte loĝas en domaĉoj.
10. En nia ĝardeno oni aŭdas la kantadon de la birdoj.
11. Let op! Hier is de plaats van het woordje 'ankaŭ' wel degelijk van betekenis!
Ĉu vi ŝatas ankaŭ porkaĵon?
Lust jij 'ook varkensvlees'?
Ĉu ankaŭ vi ŝatas porkaĵon?
Lust 'ook jij' varkensvlees?
12. La diseco en la mondo estas bedaŭrinda.