Vervoegingen, verbuigingen en andere vormen op een niet-alledaagse manier voorgesteld.
Volgens een gedane studie zou de volgorde van de letters in een woord niet zo heel belangrijk zijn doordat mensen doorgaans niet per letter lezen, maar ganse woorden ineens in zich opnemen.
Onderstaand stukje tekst zou dit moeten aantonen.
Samenstellingen van een onverbogen bijvoeglijk naamwoord met een zelfstandig naamwoord zijn in 1934 belachelijk gemaakt in het weekblad De Nieuwe Eeuw onder de titel 'Een bangavond', met als motto: 'Holland annektiert sich selbst. Eerbiedig opgedragen aan de scheppers van nieuwwoorden, grootsteden, hoofdfinanciers e.d. '
Ik zag een langman en een dikvrouw gaan
door 't mulzand in het blauwlicht van de maan.
Hij liep wat mank naar d'hoogtop van een duin
en op zijn kaalkop stond zijn grijshoed schuin.
Eén schoen was stuk, zijn blootvoet stak er door,
ik zag zijn dikteen, waar een diepsnee zwoor.
Hij slaakte een zachtzucht, toen hij eindlijk zat.
De dikvrouw klom het steilpad op, hem na,
vond weldra zoetrust naast haar wederga.
De volmaan gleed zoo zacht ter laagkim heen
in 't stilduin was het liefstel heel alleen.
Van uit de verstad uit een hoogkerk klonk
een zwaarklok, twalef maal met dofgeronk
En zie, naar 't duin een witgeest sierlijk woof,
dan, allerijslijkst, in zijn withemd snoof -
De langman met een dofvloek vluchtte heen,
de dikvrouw met een schelkreet greep zijn been ...
Die raakgreep rukte 'm in het mulzand neer
en voor een snelvlucht was geen klimkans meer ...
De witgeest loeide een fellach: ha, ha, ha, ... [ ... ]
Charivarius, Nederlands dichter en taalkundige, schreef wekelijks een Rijm voor 'De Groene
Amsterdammer'.
Op een bepaald ogenblik had hij geen inspiratie en de tijd begon te dringen.
Toevallig bladerde hij door het tijdschrift 'Groot-Nederland 1921' en las daar op
blz. 403: 'Rustig godslampte een ster.'
De speciale vervoeging 'godslampte' bezorgde hem meteen een idee om de vervoegingen en verbuigingen van het Nederlands een grote lenigheid toe te kennen en dit te gebruiken in een gedicht.
De bleke maan godslampte door de kille ruiten,
Ik handen in mijn zakte, pijpte in mijn mond,
Zo ruizerijmerde ik zonder Rijm, naar buiten,
'Geen muz','helaasde ik, 'die mij stof tot dichten zond.'
Ik straatopte. Maar 't heeft mijn stemming niet verbeterd;
Een enkeling klabakte voetstapsdreungedruis...
't Was zestien graden onder nul gethermometerd,
Een straatnimf gajemeede, 'k neende nors naar huis.
Of ik al hevig kachelcokesde, 't mocht niet baten,
Het warmekamerde, maar ach! mijn geest bleef koud.
'Moet g'ongeschrijfmachiend,' zuchtt' ik, ' uw epos laten?
Hebt gij geiedereweekt, dat gij thans staken zoudt?'
Ik was geërgernist en had het uitgejammerd,
Waar 'k niet te goeder uur gereddingd uit de brand.
Ja. Gij hadt zonder Rijm gegroeneamsterdammerd,
Had ik niet net op tijd nog gegrootnederland.
Charivarius 1921
Wie als vreemdeling onze taal zou moeten leren, voelt een vervoeging als b.v. die van lopen en kopen als een onoverkomelijke moeilijkheid.
In de onbepaalde wijs schijnen zij tot één soort te behoren:
zij lijken ten minste op elkaar:lopen, kopen.
Maar dán komt het!
Het is: ik loop en ik liep,
dus, redeneert hij logisch verder, moet ik zeggen:
ik koop en ik kiep!
Of: ik koop en ik kocht en ik loop en ik locht!
Leest hij het versje, waar het de draak steekt met de onregelmatigheid van de verleden tijd,
dan raakt hij waarschijnlijk helemaal het stuur kwijt, want:
'Wie gisteren ging vliegen, zegt heden: ik vloog.
Dus zegt U misschien ook van wiegen: ik woog?
Nee, pardon. Want ik woog is afkomstig van wegen.
Maar.... is nu ik voog een vervoeging van vegen?
En dan het woord zoeken vervoegt men: ik zocht,
En dus hoort bij vloeken misschien ook: ik vlocht?
Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten,
Maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten.
Bij roepen hoort: riep, maar bij snoepen geen sniep,
Bij lopen hoort: liep, maar bij kopen geen kiep.
En evenmin hoort er bij slopen: ik sliep.
Want dit is afkomstig van 't schone woord slapen.
Maar zet nu weer niet: ik riep bij 't woord rapen,
Want dat komt van roepen, en U ziet terstond,
Zo draaien we vrolijk in 'n cirkeltje rond -
Van raden komt ried, maar van baden geen bied,
Dit komt van bieden (ik hoop, dat U 't ziet!)
Ook komt hiervoor: bood, maar van wieden geen wood.
U ziet de verwarring is akelig groot!
Nog talloos veel voorbeelden kan ik U geven,
Want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven!
Men spreekt van: wij drinken, wij hebben gedronken,
Maar niet van: wij hinken en hebben gehonken!
't Is: ik eet en ik at, niet: ik weet en ik wat,
Maar ik weet en ik wist, zo vervoegt men dat!
Maar schrijft U nu niet bij vergeten: vergist!
Dat is een vergissing! Ja, moeilijk is 't!
Het volgend geval, dat is bijna te bont!
Bij slaan hoort: ik sloeg, niet ik sling of: ik slond,
Bij gaan hoort: ik ging, niet: ik gong of: ik gond,
Bij staan niet: ik stoeg of: ik sting, maar: ik stond!
Zo kan ik wel doorgaan tot volgende week,
Maar, dierbare lezer, ik maak U van streek,
Met al deze onzin, die toch gewis
Van onvervalst Hollandse oorsprong is.'
Naar aanleiding van een taalgrapje in de "N.R.C" over de grote onregelmatigheid in de meervoudsvorm van de Engelse taal, verscheen er in een studentenblaadje eens een olijk versje over het meervoud in het Nederlands.
" ... het meervoud van slot dat is sloten,
maar toch is het meervoud van pot geen poten.
Evenzo zegt men: één vat en twee vaten,
maar nooit zal men zeggen: één kat en twee katen."