Om het terugvinden van gezegde, onderwerp en bepalingen te vergemakkelijken, is het misschien goed even de elementaire begrippen van de zinsontleding te herhalen.
Voor de jongeren onder u komen deze begrippen misschien wat vreemd over en heb je hier andere namen voor geleerd. Voor Esperanto echter is dit, volgens mij, de meest eenvoudige manier om de zinsdelen te herkennen.
Het gezegde is het voornaamste deel van de zin, het zegt wat het onderwerp doet, is of ondergaat.
Dit gezegde bestaat uit één of meerdere werkwoorden, waarvan slechts één vervoegd kan zijn.
vb.:
Indien het vervoegde werkwoord een koppelwerkwoord is, dan heeft het nog een naamwoordelijk deel nodig om betekenis te kunnen geven aan de zin.
Deze koppelwerkwoorden zijn o.a.:
zijn (esti), schijnen (ŝajni), blijven (resti), blijken (montriĝi), worden (fariĝi), heten (nomiĝi).
Het naamwoordelijk deel kan een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord zijn, alsook een deelwoord, zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt.
vb.:
Om het onderwerp te vinden, stellen we de vraag "wie" of "wat" vóór het gezegde.
vb.:
Het onderwerp + het gezegde vormt de kortste volzin, dus laten we dit gemakshalve "de kern" noemen.
vb.:
U wilt Esperanto leren. Vi volas lerni Esperanton.
Alles wat buiten de kern valt zijn bepalingen, met of zonder voorzetsel.
vb.: